Wettelijk vermoeden
Bij een wettelijk vermoeden is het de wet die gegevens afleidt uit een onbekend feit. Het wettelijk vermoeden houdt geen rekening met de concrete omstandigheden en dringt zich op, zelfs als in een concreet geval de wettelijke redenering compleet fout zou zijn.
Er zijn twee soorten wettelijke vermoedens (Art. 1352 B.W.):
een weerlegbaar vermoeden bevrijdt maar voorlopig van een bewijs omdat het de bewijslast omkeert
een onweerlegbaar vermoeden bevrijdt definitief van de bewijslast; als het steunt op de openbare
orde, dan is een tegenbewijs nooit toegelaten
Art. 1350 B.W. noemt verschillende handelingen waarbij er een wettelijk vermoeden optreedt:
- rechtshandelingen die nietig worden verklaard omdat vermoed wordt dat zij gebruikt zijn om dwingende wetsbepalingen te ontduiken (zie bijvoorbeeld Art. 909 en 911 B.W.)
- gevallen waarin de wet de eigendom of bevrijding van schuld uit bepaalde omstandigheden afleidt (zij bijvoorbeeld Art. 552 en 1282-1283 B.W.)
Art. 1350 B.W. duidt ook het gezag van gewijsde343 aan als een vermoeden, al is dit geen bewijsmiddel in de eigenlijke zin. Het gezag van gewijsde geldt als een onomstootbaar waarheidsvermoeden, al mag het door de rechter niet ambtshalve worden ingeroepen. Tegenover derden heeft een vonnis de bewijswaarde van een authentieke akte.
De vraag van een partij om opnieuw een proces te voeren zal door het gezag van gewijsde worden afgewezen als
- er al een eindvonnis is geveld dat niet meer kan ongedaan gemaakt worden (Art. 24 en 26 Ger. W.)
- de nieuwe vordering over dezelfde oorzaak en voorwerp gaat (Art. 23 Ger. W.)