Van gedrag tot samenleving:
• Gedrag:
Onder gedrag verstaan we elke actie of reactie van een individu. De externe componenten van gedrag zijn deze aspecten die door ten minste 2 individuen kunnen worden waargenomen. De interne component van gedrag is maar door 1 waarneembaar. Een onderdeel van dit is de motivationele component (de drijfveren van het handelen). Daarnaast zetten we de emotionele component (innerlijke gevoelens), een cognitieve component (beelden die we vormen van de werkelijkheid) en een reflexieve component (het beeld dat je van jezelf vormt). In de werkelijkheid doorkruisen deze dimensies elkaar.
• Sociaal handelen:
= gedrag met een doel om te beïnvloeden. Door de doelgerichtheid krijgt het handelen een betekenis. Volgens Weber is handelen sociaal wanneer de actor bij het plannen van zijn handelen rekening houdt met wat andere deden, doen of kunnen doen. Weber ontwikkelt ook de sociaal handelingstypologie, waarbij hij een onderscheidt maakt tussen:
1. Instrumenteel rationeel handelen: Handelen met een einddoel in zicht. Hoe het doel, gegeven de condities en middelen, zo efficiënt mogelijk bereiken.
2. Waarde rationeel handelen: Een geloof in de waardevolheid van de handeling staat centraal. De handeling op zich is dus waardevol en niet het realiseren van een doel. De kosten doen er niet toe.
- zestienjarige bekent moord op Armeens-Turkse journalist. De journalist zijn woorden krenkten de jongen zijn trots.-
3. Affectief handelen: Affectief handelen wordt gedreven door het navolgen van gevoelens. Het kan bestaan uit een ongecontroleerde reactie op een bepaalde stimulus. Wanneer mensen gedreven zijn door gevoelens is de betekenis niet altijd duidelijk.
- Betinni neemt wraak met de wereldtitel. Ze hadden heb een hele week lang aangevallen rond doping, en op de finish maakt hij een schietgebaar terug.-
4. Traditioneel handelen: Het volgt uit ingewortelde gewoontehandelingen. Binnen deze categorie is het verleden bepalend voor het vormgeven van de toekomst. (vb: kerkelijk huwelijk) Tegengesteld aan traditioneel handelen is het reflexief handelen. Het is gebaseerd of ‘stoppen, denken en kiezen’. Het geeft onzekerheid.
• Interactie: Sociaal handelen is de onderbouw van interactie. Interactie ontstaat wanneer twee of meer mensen een gedeelde of complementaire betekenis een alkaars handelen geven. Dit heeft als gevoel dat we kunnen reageren op handelen van andere en anticiperen op de gevolgen van het eigen handelen. Mensen handelen ‘opdat’ iets zou worden gerealiseerd, dit handelen wordt gedreven door ‘opdat’ motieven. Wat voor de ene persoon een ‘opdat’ motief is, is voor de andere een ‘omdat’ motief (vb: hand schudden). Een geslaagde onderlinge afstelling van ‘opdat’ en ‘omdat’ motieven leidt tot interactie.
• Vormen van interactie: Sociologen gaan ervan uit dat een oneindig aantal interacties maar een beperkt aantal vormen aanneemt.
1. Conformiteit: In deze interactie zijn er 2 aspecten aanwezig. Enerzijds is er een wederzijds akkoord over wat in de interactiesituatie zal gebeuren (vb: interactie leraar – leerling: kennisoverdracht). Anderzijds is er ook een akkoord over hoe die overdracht zal gebeuren (zelfde vb: zwijgen van leerlingen tijdens uitleg).
2. Samenwerking: Zelfde als conformiteit, maar hier is er ook een gemeenschappelijk doel aanwezig. Deze 2 soorten interactie maken geordend samenleven mogelijk.
3. Conflict: Het centrale kenmerk hier is dat ten minste 2 partijen niet akkoord gaan met hoe een interactie moet verlopen, waarbij ze een poging doen om de interactie te laten verlopen volgens de eigen zienswijze. Conflicten gaan vaak over het toe eigenen van schaarse middelen. Conflicten zijn ook vaak kwesties over waarden, aanzien en macht. Conflicten kunnen een positieve bijdrage vormen tot de opbouw en later versterking van de maatschappij. Een ander basiskenmerk is dat groepen onder invloed van een conflict met een externe vijand zeer onverdraagzaam worden. Anderzijds brengt een gemeenschappelijke vijand mensen dichter bij elkaar.
4. Ruil: Het uitwisselen van goederen EN immateriële zaken. Mensen doen iets en verwachten iets terug. De baten voor individuen in sociale verbanden gaan vaak gepaard met kosten voor andere individuen. Mensen willen dat deze baten en kosten gelijk moeten worden verdeeld.
• De stolling van interactie in cultuur en structuur:
Uit interacties groeien cultuur en structuur. Cultuur omschrijven we als de gedeelde betekenis dat mensen geven aan handelingen en objecten in hun omgeving. Met structuur verwijzen we naar het geheel van de posities van actoren en de vorm van de interacties en relaties tussen de actoren. Anders gezegd, stabiele, gestolde inhouden en vormen van interacties zorgen voor de productie van cultuur en structuur. Structuren en culturen zijn voor ons een realiteit waarmee we geconfronteerd worden en waar we als individu niet al te veel vat op hebben.
• De context:
De culturele en structurele context staat centraal bij het verklaren van interacties en gedrag. Demografische factoren: Dit zijn de samenstellende delen van de bevolkingsgroei (vb: huwelijk, vruchtbaarheid, moraliteit, migratie,…) Ecologische factoren: Deze hebben betrekking tot de natuurlijke omgeving waarbinnen zich het maatschappelijke leven afspeelt. Materiële en technologische factoren: Hiermee worden de elementen bedoeld die worden aangewend ter beheersing van de omgeving en die dienen om de basisbehoeften van de mens te bevredigen.