Reële contracten (contractus re):
Bij ons is het bekendste voorbeeld van een reël contract een koopovereenomst (net als in de meeste rechtstelsels, ook historische zoals het oude griekse, en het pre- romeinse egyptisch recht). Het waren dan oo de meest voorkomende. Dit is niet het geval bij de Romeinen. Daar was het een betrekkelijk onbelangrijke categorie.
IN het Romeinse recht is het meest typische voorbeeld de verbruiklening (mutuum) ook wel lening zonder rente. Bij geldlening werd dan de eigendom van het recht overgedragen. Door overdracht van het geld à mutuum tot stand. Er ontstond een condictio, een actie tot terugvordering, in hoofde van wie het geld gaf. Rechtsgrond moest niet aangegeven worden, maar de recht moest nagaan of er een onderlinge rechtsverhouding voor de condictio bestond. Men kon nooit meer dan het geleende terugvorderen. In de lassieke periode ook andere zaen dan geld ontleenbaar; Goed kon dan verbruikt worden, maar moest van zelfde soort evenveel teruggeven.
Na Gaius vindt men in de Res cottidianae ook bruiklening (commodatum), bewaargeving (depositum) en pand (pignus) tot de reële contracten gerekend.
Commodatum: eigendom noch bezit overgedragen. De bruiklener kreeg enkel detentie. Ontlener = eigenaar à revindicatie om goed terug te krijgen. Ontlener = bezitter à interdictum. Daarnaast had de ontlener oo nog de actio commdati (actie op grond van bruileen) waaraan specifieke aansprakelijkheid verbonden was: als de bruiklener niet speciaal goed op de zaak gelet had, moest hij schadevergoeding betalen.
Bewaargeving: ook slechts detentie. De bewaarnemer mocht de zaak niet gebruiken. Als de zaak geschonden was, had de bewaargever de actio depositi om schadevergoeding te krijgen. In tegenstelling tot bruiklener moest dit enel bij grove nalatigheid of bedrieglijk handelen.
Het verschil tss. de aansprakelijkheid van bewaargeving en bruikleen is te wijten aan het utiliteitsbeginsel: hoe meer voordeel men door het contract krijgt, hoe groter de aanspraelijkheid wordt.