PLATO (428-348)
Hij blijft trouw aan Socrates zijn ideaal van het zoeken naar het goede, maar komt tot de overtuiging dat dit slechts kan gekend worden als men een totaalvisie heeft over de mens en over de wereld waarin de mens leeft. Bovendien is hij er zich van bewust dat betrouwbare kennis aan een aantal eisen moet beantwoorden en dat men inzicht moet hebben in de mogelijkheden en beperkingen van de menselijke kennisverwerving. Zijn kennisleer is geïnspireerd door het succes van de wiskunde, met name vooral de meetkunde, van zijn tijd. Plato vond de denkwijze van de meetkunde aangewezen om alle problemen op toe te passen. Hij merkt op dat men in de meetkunde volmaakte vormen bestudeert; men onderzoekt de cirkel zelf, de driehoek zelf…Bovendien beseft hij dat deze wetenschap slechts mogelijk wordt door nauwkeurige definities. M.a.w hij ziet het belang in van een exacte taal in het denkproces…Zijn besluit is dat de kennis in het algemeen slechts mogelijk zal zijn als kennis van volmaakte vormen.
Aangezien we in de meetkunde ongetwijfeld tot kennis van vormen komen, lijkt het voor de hand te liggen dat deze vormen bestaan. Hoe zouden we immers iets kunnen kennen dat niet bestaat? (= eigenlijk de nieuwe versie van de oude pythagoreïsche gedachte.)
Men heeft het vaak over Plato’s ‘ideeënleer’ipv ‘vormenleer’, dit komt door de misleidende vertaling van het Griekse ‘idea’ wat vorm betekent.
Het Platonisme heeft zijn meest indrukwekkende illustratie gekend in de sterrenkunde.
Hierbij stimuleerden 2 invloeden in dezelfde richting:
De Grieken zeiden dat hemel volmaakt was en dat de beweging van de hemellichamen moeten dus een volmaakte vorm hebben => eenparige cirkelvormige beweging!
De aarde is een bol en bevond zich onbeweeglijk in het centrum van de hemelbol. De beweging van de planeten was evenwel problematisch: wat voor de waarnemer onregelmatig lijkt, moeten in feite objectief volmaakte cirkelbewegingen zijn. Dit laatste wilde men aantonen en Plato versterkte deze tendens.
Eerste model : ‘Eudoxos en Knidos’ (eerste helft 4e eeuw v.Chr.): het heelal bestaat uit een reeks concentrische kristallen bollen die door assen met elkaar zijn verbonden en draaien met eenparige bewegingen. Door de juiste positie van de assen simuleert men de bewegingen van de planeten.
Tweede model: ‘Hipparchos’ (2e eeuw v.Chr.): hier wordt de afwijkende beweging van de planeten gesimuleerd door het systeem van de epicycli. D.w.z dat zich cirkelvormig en eenparig een punt beweegt om de aarde, terwijl rond dit punt een ander punt draait, eveneens cirkelvormig en met eenparige snelheid.
Het systeem van Ptolemaios (2e eeuw) was een verdere uitwerking van Hipparchos en werd algemeen aanvaard tot in de 16e eeuw.(zie verder)
Ook bij Copernicus blijft de platonische idee, dat de hemel wiskundig volmaakt is, leidinggevend. Eveneens bij Kepler vinden we dezelfde inspiratie terug. Maar omdat de feiten Kepler daartoe dwongen, stapte hij over naar ellipsvormige bewegingen, bewegingen die het dichtst bij de cirkel aansloot.
Zelfs Archimedes ging er van uit dat de wereld een eenvoudige wiskundige structuur had. Het was dezelfde idee die Galilei ertoe bracht om deze methode op de mechanica toe te passen, wat leidde tot de experimentele methode. Ook bij Newton en zelfs later bij Einstein was dezelfde idee van de fundamentele wiskundige structuur van de wereld werkzaam.
Worden de wiskundige objecten en symbolen door de mens gemaakt of door de mens ontdekt? Dat laatste zou veronderstellen dat ze bestaan onafhankelijk van de mens.
Volgens Plato’s filosofie is het mogelijk om door rationeel onderzoek een moraal op te bouwen en een staatsordening te ontwerpen die het ideaal meer en meer benaderd.
De mensvisie van Plato:
Volgens Plato behoort de mens met zijn lichamelijkheid (lichaam = kerker van de ziel) tot de aardse wereld, maar zijn redelijke ziel (nous) is afkomstig van de Vormenwereld. Ze heeft dan ook een goddelijk karakter en is onverwoestbaar. Omdat de ziel in de Vormenwereld kennis heeft genomen van de volmaakte Vormen, kan ze zich tijdens haar aardse bestaan de vormen herinneren. Dit maakt het mogelijk dat mensen de vormen die in de zintuiglijke realiteit voorkomen, en die slechts ‘afspiegelingen’ zijn van de volmaakte Vormen, kunnen vergelijken men de Vormen die de ziel zich herinnert.Daardoor zijn we objectief in staat classificaties te maken…