Laat-scholastiek: de verbrokkeling van het middeleeuuwse denken
• In 14° en 15° eeuw woedt een filosofische strijd rond de ‘universalia’. Wat is de ontologische status van de begrippen(concepten) die mensen hanteren.
• Drie stellingen :
– Platonisme : universalia ante rem: ideeën zijn rëele werkelijkheid; empirische werkelijkheid is maar schijn
– Intellectualisme (Abelardus en hoogscholastiek): universalia in rem : ideeën drukken bestaand kenmerk van realiteit uit; ideeën geven aan dat concrete dingen tot een
bepaalde soort behoren; het zijn geen loutere namen of conventies; ze drukken en realiteit uit
– Nominalisme (Duns Scotus en William van Ockham -Franciscanen): universalia post rem: ideeën zijn namen die conventioneel op de waargenomen dingen worden geplakt;
• Relevantie voor recht en politiek: rechtvaardigheid en het goede zijn conventionele zaken die maar een inhoud krijgen door een akkoord tussen wilsubjecten, maar hebben geen inherente betekenis; recht en rechtvaardigheid zijn wat consensueel recht en rechtvaardigheid worden genoemd;
• Scheiding geloof en rede: geloof is geheel van begrippen en leerstellingen die Gods’ wil uitdrukken
• Dispuut over eigendomsrecht:
– Franciscanen: weigeren eigendom; god is eigenaar van de dingen; zij hebben dingen maar in vruchtgebruik; weigering van eigendom is leven zoals Christus; William van Ockham : eigendom is conventioneel; is resultaat van wil van wetgever
– Dominicanen (paus Johannes XXII) : God heeft wereld aan mensen in eigendom gegeven; consumptiegoederen kan men overigens niet in vruchtgebruik houden; eigendom is daarom een natuurrechtelijk gegeven; Dominicaans standpunt wordt kerkelijk standpunt.