Kelleys covariatiemodel
- Covariatie22principe = een attributioneel principe dat stelt dat personen gedrag toeschrijven aan die factoren die aanwezig zijn als het gedrag voorkomt en afwezig zijn als het gedrag niet optreedt
- Meerdere observaties, vergelijken met twee of meer vergelijkbare condities, met
uitzondering van de onafhankelijke variabele
- Drie factoren of dimensies
o Personen
o Stimuli of entiteiten
o Omstandigheden of modaliteiten
- Drie belangrijke soorten covariatie-informatie:
o Consensusinformatie = covariatie tussen effect en personen
persoon laten variëren, stimulus en omstandigheid constant
Hoge consensus: iedereen is het er over eens (meestal: gedrag toegeschreven aan stimulus)
Lage consensus: gedrag wordt aan persoon toegeschreven
o Distinctiviteit23sinformatie = covariatie tussen effect en stimuli of entiteiten
stimulus laten variëren, persoon en omstandigheid constant
Hoge distinctiviteit: gedrag wordt toegeschreven aan stimulus
Lage distinctiviteit: gedrag is bij analoge stimuli ook zo
o Consistentie-informatie = covariatie tussen effect en modaliteiten en tijdstippen
omstandigheden laten variëren, persoon en stimulus constant
Hoge consistentie: gedrag wordt niet toegeschreven aan omstandigheid
Lage consistentie: gedrag wordt toegeschreven aan omstandigheid
- Voorbeeld 1: “Wat een prachtige film!”
o Factoren of dimensies: gedrag toe te schrijven aan…
Persoon: de man
Stimulus: de film
Omstandigheid: een goede bioscoop
o Consensusinformatie: hoe reageren anderen op deze film?
Hoog: iedereen vindt de film prachtig
Laag: enkel de persoon vindt de film prachtig
o Distinctiviteitsinformatie: hoe reageert die persoon op andere films?
Hoog: hij is kritisch t.o.v. andere films
Laag: hij vindt alle films prachtig
o Consistentie-informatie: is de film overal even goed?
Hoog: de film is op tv even goed
Laag: de film is niet altijd even goed
- Voorbeeld 2: Sven bewondert een werk van Fabre in het Smak
o Factoren of dimensies: gedrag toe te schrijven aan…
Persoon: Sven
Stimulus: een werk van Fabre
Omstandigheid: het Smak
o Consensusinformatie: hoe reageren anderen op dit werk?
Hoog: iedereen vindt het werk bewonderenswaardig
Laag: enkel de Sven vindt het werk bewonderenswaardig
o Distinctiviteitsinformatie: wat vindt Sven van andere werken?
Hoog: Sven vindt alleen dat werk bewonderenswaardig
Laag: Sven vindt allerlei werken bewonderenswaardig
o Consistentie-informatie: staat het werk overal even goed?
Hoog: overal is het werk goed
Laag: alleen in het Smak is het werk goed