GEORGE WILHELM FRIEDRICH HEGEL (1770-1831)
Hegel werd geboren in Stuttgart, was van Protestantse afkomst en studeerde aan het ‘Stift’ filosofie en theologie. Tijdens zijn leven publiceerde hij 4 belangrijke werken: ‘Phaenomenologie des Geistes’ (1807), Wissenschaft der Logik (3 delen; 1812-1816), Enzyclopaedie der philosophischen Wissenschaften (1817) en Grundlinien der Philisophie des Rechts (1821).
Hegel leefde dus in de periode van de franse revolutie (1789). Hij had hiervoor een grote fascinatie, evenals voor de romantiek! Bovendien was hij in zijn jeugd gefascineerd door de inzichten van de ‘Aufklärung’; het streven naar rationaliteit, naar vooruitgang tot vrijheid, het elimineren van verouderde opvattingen in moraal, godsdienst en volksgebruiken en tenslotte het omverwerpen van verouderde instellingen.
Origineel in Hegels’ benadering is dat hij toch –tegen de romantiek in- opteert voor de primauteit van de rede, maar dat hij tevens een systeem wil opbouwen waarin de waardevolle elementen, zowel van de Aufklärung als van de romantiek, zowel van het atheïsme als van de godsdienst alle een zinvolle plaats krijgen. Aangezien nu contradictorische ideeën niet tegelijk waardevol kunnen zijn, kan hij hun zinvolheid alleen garanderen door ze voor te stellen als noodzakelijke momenten van een evolutie. Zo wordt zijn systeem vanzelf een geschiedenistheorie met een dialectiek.
Volgens Hegel moet dit systeem in de eerste plaats rationeel zijn. Dat betekent dat de waarheid alleen kan bestaan als wetenschappelijk systeem. Deze eis kent 3 aspecten:
- Alleen een totaalsysteem kan waarheid verschaffen.
- Het ware weten is een weten door begrippen.
- Er wordt een nadruk gelegd op het intersubjectieve aspect van de kennis.
Het ‘ware’ moet nochtans niet alleen een eenheid vormen maar het moet ook een diversiteit van de werkelijkheid weergeven (zie 2e postulaat betreft de dynamiek).
Hegel is hoofdzakelijk een speculatief metafysisch denker. Zijn hoofddoel is inzicht te krijgen in de totale werkelijkheid, waarin ook de kentheoretische en ethisch-politieke aspecten aan bod komen.
Hegel sluit neig aan bij Kant: als je bepaalde begrippen op onkritische manier gebruikt (dwz als je gebruikt voor iets anders dan waarvoor ze dienen vb.oorzaak-gevolg) dan komt je rede in contradicties terecht (dialectiek van de zuivere/praktische rede). Hegel gaat echter nog een stapje verder: het geldt niet alleen voor de begrippen waar Kant het over heeft maar voor ALLE begrippen. Al onze begrippen zijn maw dialectisch van aard en zijn eigenlijk een kenmerk van onze realiteit zelf. Of nog anders gezegd: begrippen die we gebruiken om de werkelijkheid te vatten zijn eigenlijk contradictorisch en hebben interne beperkingen.
POSTULAAT 1: contradicties zijn geen beperkingen van het denken: Hegel zegt dus dat de werkelijkheid zelf contradictorisch is; in de realiteit zijn er tegengestelde krachten aanwezig. Vb.links en rechts, vader en zoon, ergens zijn en niet zijn, verlangen is zichzelf zijn en niet zijn, onder en boven,....
Conclusie: contradicties bestaan:
Contradicties zijn meestal tussen 2 uitspraken te vinden, waarvan de ene de ontkenning is van de andere. Dit is waar maar er is ook een bredere interpretatie mogelijk.
Vb. Jan is geboren op 30/11/76 en Jan is niet geboren op 30/11/76.
Men zou kunnen stellen dat dit WEL kan…Jan is vb volgens de Juliaanse kalender op 30/11/76 geboren en volgens de kalender van de moslims vb niet! Maar daar gaat het niet echt om; je moet beide stellingen volgens hetzelfde perspectief bekijken. Dus beiden volgens hetzelfde soort kalender (hier in dit vb).
NOTA naar aanleiding van een vraag van een leerling: zinnen over de toekomst zijn niet waar of vals maar onbeslisbaar.
Toepassingen:
Men past concepties toe en beseft dat men inherente beperkingen heeft. Poging om iets te bereiken vaak in contradictie met het doel:
-Vrijheid = ik doe mijn zinà ik handel redelijk
-Verkrachting uit behoefte aan liefde
-Iemand dwingen iets te geloven
-Meester-slaaf dialectiek; heel het slavensysteem is contradictorisch: meesters proberen enerzijds respect te winnen voor hun slaven, maar bezitten anderzijds het eigendomsrecht over hen.
-Sartre: mauvaise foi :ondanks contradictorische, onmogelijke verlangens een uitweg vinden door zelfbedrog.
POSTULAAT 2:
Dus er kunnen wel degelijk contradicties over de werkelijkheid zijn, zegt Hegel. Dit is echter een misopvatting! Al heeft Hegel wel een punt en heel wat terechte vbn…MAAR hij gaat nog een stapje verder:
Je kan de werkelijkheid zien als begrippen die zich aan het ontwikkelen zijn. (de geschiedenis van de mensheid staat wel centraal)
Vb. De inquisitie is een vorm van geloofsdwang. Maar eigenlijk had men al kunnen zien dat dat inquisitiegeval zou mislukken want je kan geloof niet afdwingen.
Alles ontwikkelt zich door een intrinsieke rede, dynamiek (negatie wordt de motor van heel de dynamiek).
Hegel gebruikt begrippen als:
- Onmiddellijkheid (algemeen, these)
Hier wordt een bepaalde stelling gedaan. Vb. De Franse revolutie was een poging om aan te tonen dat alle fransen samen 1 waren. Ze hadden de illusie dat het wel mogelijk zou kunnen zijn. Die onmiddellijkheid botste tegen de bepaaldheid.
- Vermittlung (bepaaldheid, antithese van de sociale werkelijkheid)
Vb. de belangen van de werkgever vs. de belangen van de werknemer zijn tegenstrijdig. Maw de poging om iedereen gelijk te behandelen moet neerkomen op het tegengestelde.
Gevolg: het loop tuit op terreur, onderdrukking, dwang.
Tussen these en antithese is er een contradictie die moet leiden tot een Aufhebbung.
- Aufhebung (algemeen+bepaald à synthese); deze synthese bevat kenmerken van
de synthese en de antithese. De synthese; de idee van de vrijheid wordt niet verlaten maar je moet rekening houden met de concrete verschillen tussen groepen.
Nu, dit alles is ook terug te vinden in de ontologie van Hegel:
Zijn ontologie zegt dat je het zijnde tov het niets hebt. Beiden hebben beperkingen en die worden opgeheven in’t worden maar dit is nog te algemeen. Je ziet het al, het gaat hier om een zeer complex systeem!
Dialectiek: redelijk begrijpen mogelijk.
Het Idealisme van Hegel is anders dan dat van Berkeley of Kant:
- Berkeley: materie bestaat niet
- Kant: mens heeft een aantal begrippen opgelegd vb. ruimte en tijd (dus afkomstig van het subject).
- Hegel: de werkelijkheid ontwikkelt zich alsof het een intelligentiesysteem is. Hij ontwijkt de centrale problemen van het idealisme niet, nl. de relatie tussen de Absolute Geest en het individuele ik, en het probleem van de intersubjectiviteit.
POSTULAAT 3: De werkelijkheid is intelligent en ontwikkelt zich in een bepaalde richting, nl. in de richting van het zelfbewustzijn. Wij zijn mensen en weten hoe dierlijke organismen functioneren. Het lijkt wel alsof je lichaam haast intelligent is. Hegel zal niet zeggen dat een bioloog het dier ‘bestudeert’ maar dat de bioloog via het dierlijk organisme tot inzicht komt in zichzelf (dus van het zelfbewuste - want de bioloog is ook zelf een dierlijk organisme). De evoluerende Geist kan alleen gevat worden door de dialectische methode; dit is de methode die volgens Hegel aangepast is aan de wezenskenmerken van dit object. Bovendien geeft het aanleiding tot bewustzijnsverschijnselen.
De werkelijkheid noemt hij een soort van ‘geist’, het denken.
Hegel past dit alles toe op zichzelf: HIJ is het eindpunt! Filosofie en politiek zijn al tot een eindpunt gekomen: hij. Hier wil hij mee zeggen dat ze fundamenteel niet meer zullen veranderen…het zal nog wel verder ontwikkelen (im Begriffe).
De zwakheid van het hele systeem hangt evenwel samen met het feit dat wat zich aan Hegel als een noodwendige ontwikkeling voordoet, of voor de buitenstaander in vele gevallen slechts de indruk geeft een vage analogie te zijn of soms een manifeste betekenisverdraaiing van de begrippen.