Functionalistische benadering van Davis & Moore
Basisveronderstelling van elke functionalistische verklaring:
Het feit dat een bepaald verschijnsel voorkomt i/d maatschappij, wijst erop dat dit fenomeen een vitale functie vervult voor de maatschappelijke organisatie (of deelaspect ervan).
Toepassing op sociale stratificatie:
Sociale stratificatie als een systeem dat grotendeels berust op consensus en gemeenschappelijke waarden. Het rangordening van personen (of groepen van personen) in een hiërarchische structuur geschiedt in overeenstemming met de gemeenschappelijke waarden waarvan de verwezenlijking status, prestige of sociaal aanzien met zich meebrengt.
Þ de maatschappij past haar eigen normen toe om te bepalen welke rollen sociaal gezien hogere of lagere waarde hebben.
Sociale stratificatie is universeel en dus functioneel Þ draagt bij tot de normale en adequate werking v/d samenleving.
ó Marx: disfunctioneel Þ op termijn zal het de kapitalistische maatschappij ondergraven.
Sociale stratificatie vervult 2 vitale functies:
(1) Hoe kan een adequate rollenallocatie verzekerd worden Þ hoe kan de samenleving ervoor zorgen dat de meest adequate mensen de belangrijkste posities innemen?
Indien alle leden v/e gemeenschap, qua capaciteiten, en alle sociale posities, qua belangrijkheid en veeleisendheid, gelijk waren aan elkaar, zou er geen probleem zijn. Het zou immers voor de werking v/d maatschappij niets uitmaken wie welke functies zou vervullen.
Aangezien de leden v/d maatschappij wel verschillen inzake talenten en aangezien bepaalde functies i/d maatschappij belangrijker zijn dan andere, is er nood aan een systeem dat ervoor zorgt dat er een zekere congruentie is tussen de belangrijkheidgraad v/d functies en de bekwaamheid v/d personen die ze uitoefenen. Dit systeem = sociale stratificatie
(2) Hoe zorgt de samenleving ervoor dat deze personen in hun functie optimaal functioneren?
Beloningsmechanisme: status, macht, materiële goederen fungeren als vergoedingen voor geleverde inzet.
Þ door hogere vergoedingen toe te kennen naargelang de belangrijkheid v/d functie, zal men de getalenteerde leden motiveren of aanmoedigen om zich in te spannen. Sociale stratificatie is dus functioneel voor de maatschappij, omdat zij fungeert als een motivatiemechanisme dat meer status en gezag of macht en hogere materiële vergoedingen verschaft naargelang de belangrijkheid v/d functie of het beroep. De leden v/d maatschappij worden dus ertoe aangezet zich in te spannen om een bepaald niveau te bereiken en zich dan verder in te zetten om de plichten te vervullen die samengaan met hun hoge positie.
Kritieken op de functionalistische theorie van sociale stratificatie:
(1) sociale stratificatie is niet universeel Þ komt enkel voor in complexe samenlevingen, niet in de meest eenvoudige samenlevingen (horden en stammen).
(2) dat sociale ongelijkheid Universeel is wil niet zeggen dat ze ook Noodzakelijk is,
sociale ongelijkheid kan evengoed een onvermijdelijk gevolg zijn
(3) Geldt enkel voor samenlevingen waar sociale ongelijkheid gebaseerd is op verworven statusposities en niet op toegeschreven statuspositie. Historische oorsprong wordt genegeerd.
(4) Het is functioneel dat de belangrijkste posities het best betaald worden. Hoe kan bepaald worden wat de belangrijkste posities zijn in de samenleving?
voorbeeld: zal de samenleving minder goed functioneren als een directeur v/e reclamebureau verdwijnt of wanneer Ivago bvb. stopt vuilnis op te halen?
Het belang v/e positie moet niet bepaald worden door haar wedde, maar door haar interruptiecapaciteit Þ capaciteit om de werking v/d maatschappij te verstoren.
voorbeeld: piloten die staken.
(5) Geld en aanzien fungeren niet voor alle bekwame personen als motivatiemechanismen.
voorbeeld: sommige mensen zijn altruïstisch en doen iets voor anderen waarbij geld en aanzien geen rol spelen.
Anderzijds is het zo dat geld en prestige belangrijke motivatiemechanismen zijn en vele functies niet adequaat zouden vervuld worden, moest rollenallocatie enkel door persoonlijke interesse en vrijwillige inzet bepaald worden.
(6) De veronderstelling dat bekwame personen schaars zijn, klopt vaak niet, waardoor de distributie van prestige en geld niet samenvalt met de distributie van bekwaamheid en schaarste.
(7) De theorie verrechtvaardigt het bestaande stelsel van sociale ongelijkheid.