De LAN / OSI – lagen
De lokale netwerken worden over het algemeen weergegeven door een vereenvoudigd lagenmodel dat bestaat uit 2 afzonderlijke functionele delen. Vertaald naar het ISO / OSI – model houdt dit in dat de huidige lokale netwerken kunnen werken met behulp van de 2 onderste lagen: - de fysieke laag
- de Datalinklaag
De fysieke laag zorgt voor de aanpassing aan het medium dat wordt gebruikt voor het fysieke transport in het netwerk. In deze laag worden de databits omgezet in elektrische of optische signalen.
De Datalinklaag is bij lokale netwerken in 2 delen opgesplitst, namelijk:
- MAC (Media Access Control): Regelt de toegang van een individueel systeem
tot het transmissiemedium
- LLC (Logical Link Control): Zorgt voor een service voor de hogere LAN–lagen,
dus laag 3 en hoger.
De logische link control – laag (LLC)
De LLC laag biedt een betrouwbare service aan de bovenliggende netwerklaag. Dus deze laag zorgt ervoor dat er frames op een efficiënte en betrouwbare wijze kunnen worden uitgewisseld tussen de netwerklaag en de MAC
De data die door de bovenliggende netwerklaag wordt aangeboden wordt voorzien van een LLC – header. Deze bevat onder meer de adressen van de afzender en de bestemming.
De LLC – laag biedt deze zogenoemde LLC - PDU (Protocol Data Unit) vervolgens ter verzending aan de MAC – laag aan.
De Media Access Control laag (MAC)
Een van de belangrijkste kenmerken van een lokaal netwerk is dat alle aangesloten systemen een gemeenschappelijk transmissiemedium gebruiken.
Naast het bieden van de toegang tot het medium heeft de MAC – sublaag nog de volgende aanvullende functies:
- het inpakken van de door de LLC – sublaag te verzending aangeboden data en
het weer uitpakken van deze data
- Detectie van fouten, de afhandeling en doorgeven hiervan aan de LLC- sublaag
- De adressering van de eindstations door een uniek MAC – adres
Mac – frame: De Mac – laag voegt aan de LLC – PDU een Mac – header (MH) en
een Mac-trailer (MT) toe. Dit geheel noemt men een Mac – frame.
Mac – header: Deze bevat de fysieke adressen van de aan het lokale netwerk
gekoppelde Z en O, inclusief de informatie die noodzakelijk is
voor de besturing.
Mac – trailer: Deze bevat onder andere een controle getal, de zogenoemde CRC, voor
het detecteren van transmissiefouten
Op figuur 7.6 zien we dat de adressering van een compleet MAC – frame uit 2 delen bestaat.
1. Het adres van het fysieke systeem (wordt opgenomen in de Mac - header).
Iedere netwerkkaart heeft een Mac-adres, en deze is uniek. Er bestaan geen
2 dezelfde Mac-adressen!
3. Het adres van het zogenaamde SAP van de LLC-user. Dit adres bevind zich
in de LLC – header.
Het gebruik van SAP (Service Access Point) – adressen maakt het voor netwerkprotocollen die gebruikmaken van de LLC – laag, mogelijk om meer logische verbindingen te multiplexen over één datalink tussen de Z en O.