Cognitieve ontwikkeling: formeel-operationeel denken.
- operationeel denken: kan logisch ontspringen met denkinhouden
- formeel denken = abstract denken
- niet meer gebonden aan concreet waarneembare, concrete voorstellingen, aan het hier en nu
- nu ook denken over het niet reële, het louter hypothetische en abstracte m.a.w. het wetenschappelijk denken ontstaat
Specifieke kenmerken.
- abstract denken: gebruikt abstracte begrippenen symbolen
- absrtact propositioneel denken (AC, A?C) ( Ls: concret propositioneel denken bv. 8>3, 3>1, 8>1)
- Hypothetisch denken: kan veronderstellingen aanvaarden en formuleren
- andere kijk op het reële en het mogelijke
- LS = eigen werkelijkheid is norm
- AD = eigen werkelijkheid kon ook ander zijn
gevolg: zeer relativerende en kritische kijk: beseffen dat hun wereld totaal anders had kunnen zijn. - Hypothetisch - deductief denken:
- kan voorspellingen afleiden: als(het waar is dat...), dan (moet ...)
- LS= empirisch - inductief denken
- AD = logisch / hypothetisch - deductief denken
- experimenteel denken
- kan opbouw en doel van experimentern begrijpen en experimenteren ontwerpen
combinatorisch denken