Aan wie moet en aan wie mag er betaald worden?
Principieel moet men betalen aan de schuldeiser (Art. 1239 B.W.). Die schuldeiser heeft recht op een tweede betaling als de eerste betaling niet aan hem werd gedaan300. De betaler kan die eerste betaling natuurlijk terugvorderen op grond van een onverschuldigde betaling.
De betaling aan de schuldeiser is niet geldig als de schuldenaar onbekwaam was om de betaling te ontvangen, tenzij de betaler kan bewijzen dat de schuldeiser voordeel heeft gehaald uit de betaling (Art. 1241)301.
Soms mag een debiteur zijn schuldeiser niet betalen, bijvoorbeeld als er een beslag302 of verzet was303. Als de schuldenaar dan toch betaalt, dan is dit niet tegenwerpelijk (Art. 1242 B.W.)
De schuldenaar wordt tóch bevrijd als
- Een derde de bevoegdheid heeft om de betaling in ontvangst te nemen (Art. 1239 eerste lid B.W.). De derde kan die bevoegdheid halen uit een overeenkomst met de oorspronkelijke schuldeiser, uit een rechterlijke beslissing of uit de wet (bijv. uit Art. 221 B.W.). De betaling aan de lasthebber geldt als betaling aan de schuldeiser.
- De schuldeiser achteraf de betaling aan een derde bekrachtigt (Art. 1239 tweede lid B.W.)
De bekrachtiging kan ook stilzwijgend gebeuren, bijvoorbeeld door een gebrek aan protest als de rekeningen worden voorgelegd aan de schuldeiser.
- Als de schuldeiser er voordeel heeft uitgetrokken (Art. 1239 tweede lid B.W.).
Bijvoorbeeld als er betaald werd aan de schuldeiser van de schuldeiser en die niet gemachtigd was om de betaling in ontvangst te nemen, maar de betaling wel heeft afgetrokken van de schuld die de eerste schuldeiser bij hem had.
- Als er te goeder trouw werd betaald aan de bezitter van de inschuld (dit is diegene die op het moment van betaling in het bezit was van de schuldvordering), zelfs als die later dat bezit verliest (Art. 1240 B.W.)305 Bijvoorbeeld als men betaalt aan diegene aan wie de schuldvordering werd overgedragen, maar achteraf komt vast te staan dat de overdracht nietig was.